Over de geschiedenis van Zuurdijk is veel bekend geworden door de werken van broers en landbouwers Geuchien Zijlma (Zuurdijk en eenige zijner meest opmerkelijke boeren, nooit uitgegeven, later herdrukt) en Jan Zijlma (De Marne, een geschiedkundige beschrijving, 1884) en door het werk van meester en mede-oprichter van de Historische kring de Marne Jan Stoffel van Weerden (Zuurdiek mien Dorpke, 1966). Zij liggen alle drie ook begraven op het kerkhof van Zuurdijk.
Vroege geschiedenis
Zuurdijk is waarschijnlijk in de 12e eeuw ontstaan aan de landzijde van een van de dijkjes die in de 13e eeuw samen werden gevoegd in de oudste dijk die De Marne aan zuidzijde moest beveiligen tegen de Hunze, het latere Reitdiep. Deze ‘zuiderdijk’ (Suterdicke in een oorkonde uit 1287) of Oude Dijk liep min of meer in rechte lijn over een oude kwelderrug van Barnegaten via Zuurdijk naar Midhalm (Midhallum) en volgde daarbij een rij van oude wierden, waarvan een aantal nog steeds zichtbaar zijn. Mogelijk was dit vroeger een veendijk, die waarschijnlijk niet veel hoger dan 2 meter zal zijn geweest. De naam Zuurdijk is een verbastering van de naam van de dijk. De eerste vermelding over deze Zuurdijk is in de kroniek van Bloemhof bij de Sint-Luciavloed van 1287, waarbij deze Suterdicke werd vernield. Blijkbaar vielen hierbij veel slachtoffers, want men wist de dijk niet afdoende te repareren om te voorkomen dat de dijk in 1290 opnieuw doorbrak bij de Simon en Judasvloed. Eerder was in de eerste helft van de 13e eeuw de Kerk van Zuurdijk gebouwd, die behouden bleef bij beide vloeden. Ten oosten van Zuurdijk lag mogelijk het steenhuis of mottekasteel Rondenbörg, die op basis van tufstenen resten gedateerd is op de 12e eeuw. Vóór 1347 werd een nieuwe Reitdiepsdijk ten zuiden van de Zuurdijk gelegd; vanaf Barnegaten via Houwerzijl en De Hoogte naar Zoutkamp en daarmee ruim 1000 hectare land bedijkte. Hierdoor werd ook aan zuidzijde van het huidige dorp een groot landbouwgebied gecreeërd en werd het dorpje beter beschermd tegen overstromingen.
Omstreeks 1475 is sprake van twee kerkdorpen – Asterdyck (“oosterdijk”) en Westerdick (“westerdijk”). Een ervan wordt dacht te zijn verdwenen omstreeks die tijd, de andere zou het huidige Zuurdijk zijn geworden. Asterdyk wordt gedacht gelegen te hebben bij boerderij Rondenburg in 1e Nijhoezen en Westerdick bij Ewer. Beide locaties wijken echter af van de huidige kern van het dorp, waar de kerk reeds voor die tijd stond. Het dorp werd in 1582 na de Slag om Zoutkamp net als Warfhuizen door de Friese troepen van Willem Lodewijk van Nassau in brand gestoken, net als vele andere dorpen in het Marnegebied geplunderd en tevens schatplichtig gemaakt. Na de reductie van Groningen bleef het dorp van verdere oorlogshandelingen gespaard.
Inpolderingen
Zuurdijk ligt in een gebied waar in de loop der eeuwen veel grond werd ingepolderd. In 1623 verloren de Zuurdijksters veel buitendijkse gebieden toen de Swalvebocht van het Reitdiep werd afgedamd en De Kampen bij Oldehove kwam. In latere eeuwen werd het gebied van Zuurdijk aan zuidzijde echter fors uitgebreid. Waarschijnlijk vóór 1682 werden het ‘Hooge Slijck’ (later hernoemd tot Oude Zuurdijkster Uiterdijkspolder (354 hectare), die ook bekendstaat als de ‘Oude Zuurdijkster Polder’ of de ‘Zuurdijkster en Houwerzijlsterpolder’) en de Hoogsterpolder van kadijken voorzien. In deze polder verrezen achter de dijk boerderijen als Castor, Pollux, Doornbosheerd en Stoepemaheerd. De belangrijkste landeigenaar in het gebied in de eerste helft van de 18e eeuw was de ondernemende Zandeweerster jonker Onno Tamminga van Alberda van Nijenstein, die na de Kerstvloed van 1717 min of meer gedwongen was om zijn landerijen zelf te gaan exploiteren omdat de pachters de huur niet meer op konden brengen. In 1718 werd de nieuwe Middeldijk aangelegd, waardoor het dorp voortaan tegen overstromingen werd beschermd. Onno wist zijn bezit rond Zuurdijk vervolgens flink uit te breiden en was tussen 1726 en 1729 verantwoordelijk voor de definitieve inpoldering van de Oude Zuurdijkster Uiterdijkspolder en de Hoogsterpolder door de aanleg van de Uiterdijk, die ten zuiden van de oude Reitdiepsdijk gelegen is. In 1766 werd de Nieuwe Zuurdijkster Uiterdijkspolder (of Nieuwe Zuurdijkster Uiterdijk of Nieuwe Zuurdijkster Polder) ingepolderd. In 1776 kocht Marten Aedsges Teenstra de boerderij van Onno Tamminga (met zijn laatste landerijen onder Zuurdijk) en hernoemde deze tot Castor. Samen met zijn zoons was hij verantwoordelijk voor veel inpolderingen. Bij Zuurdijk was hij in 1805 verantwoordelijk voor het leggen van een nieuwe dijk rond de Hoogsterpolder en de Nieuwe Zuurdijkster Uiterdijkspolder, die vervolgens de naam Vliedorpster en Zuurdijksterpolder (of Nieuwe Zuurdijkster en Hooge Uiterdijkspolder) kreeg. In 1819 werd de bestaande Torringapolder (of Stoepemapolder) vergroot tot ongeveer 43 hectare. De zuidelijke dijk van deze polders, de Kadijk geheten, ligt pal tegen die van het Reitdiep aan als derde dijk ten zuiden van de Zuurdijk. De dijken weerstonden echter niet elke vloed: In 1776 brak de dijk van de Oude Zuurdijkster Uiterdijkspolder door en in 1806 en 1825 die van de Nieuwe Zuurdijkster Uiterdijkspolder. Deze overstromingen hadden jarenlange invloed door de verzilting van de grond door het zeewater. In 1876 werd echter de Provinciale dijk voltooid en was het uit met de invloed van de zee. Daarop werden bij het Reitdiep nog de Zuurdijkster Uiterdijkspolder (later Noorder Reitdiepspolder) en de Doornbospolder aangelegd.
De Boerenrepubliek
Het gevolg van al deze inpolderingen was dat de grondeigenaren steeds rijker werden. Met name vanaf de 18e eeuw, toen de invloed van de Groningse adel steeds verder taande kregen de landbouwers rond het dorp steeds meer invloed. In de 18e eeuw was de belangrijkste landeigenaar in het gebied nog de ondernemende Zandeweerster jonker Onno Tamminga van Alberda van Nijenstein geweest. Na zijn dood in 1743 verhuurden zijn erven het land echter weer en verloor de familie als zodanig haar invloed op het maatschappelijke leven in het dorp. De familie van Starkenborgh Stachouwer bezat tot 1795 het collatierecht, redgerrecht (jurisdictie) en jachtrecht in Zuurdijk, maar had verder nauwelijks grond rondom het dorp en daarmee met name na 1795 ook niet veel invloed meer. Vanaf de jaren 1760 kwam een nieuwe macht op: De herenboeren van Zuurdijk. De geschiedenis van Zuurdijk laat goed zien hoe de boeren uit de kleistreek door de groei van de welvaart steeds meer invloed kregen op het economische en maatschappelijke leven, waarbij ze de plek innamen van de jonkers.
In 1714 en tussen 1744 en 1750 heersten twee verwoestende veepestepidemieën onder de boeren en aangezien het inzaaien van graan veel goedkoper was dan het aanschaffen van nieuw vee gingen veel boeren over op akkerbouw. De wereldhandel groeide en na 1790 stegen de prijzen van landbouwproducten voortduren. Ook in België, Duitsland en Engeland was er een toenemende vraag naar de Groninger landbouwproducten. Dit was het begin van de zogenoemde champagnejaren. Tussen 1818 en ongeveer 1835 was er kortstondige crisis in de landbouw, maar daarna nam de vraag alleen nog maar verder toe. Toen de Krimoorlog de graanaanvoer uit het Keizerrijk Rusland decimeerde, nam de vraag nog verder toe en steeg de graanprijs dientengevolge tot aan de Grote Depressie vanaf 1873. Later in de 19e eeuw streefden de boeren in Oost-Groningen de Zuurdijkster boeren voorbij. In Zuurdijk concentreerde de macht zich bij een klein aantal boerengezinnen die door onderlinge huwelijken, erfenissen en de aankoop van boerderijen, huizen en beklemmingen economisch en maatschappelijk gezien steeds machtiger werden. Deze concentratie van de macht van deze kleiboeren wordt ook wel aangeduid als de ‘boerenrepubliek'; tussen de tweede helft van de 18e eeuw en het begin van de 20e eeuw hadden deze boerenfamilies een grote invloed op het maatschappelijk leven in het dorp. Mogelijk was Zuurdijk begin 19e eeuw zelfs het rijkste kerspel van Nederland gezien het feit dat hier toen 7 boeren woonden wiens vermogen elk op meer dan 100.000 gulden werd geschat.
De belangrijkste boeren in het dorp vanaf 1760 waren achtereenvolgens:
tot 1780: Eye Roelfs (1738-1790) van de Hayemaheerd bij de Ewer. Hij overleed in 1790 per ongeluk door het drinken van rattenkruid (Kruisbladige wolfsmelk).
rond 1780: Hindrik Hindriks van Ulms de Jonge (1740-1808) van de Doornbosheerd. Volgens Geuchien Zijlma stond hij bekend om zijn ruwe uitvallen en onbeheerst optreden. Hij had weinig respect voor douarière van Starkenborgh Stachouwer, die hij nadat ze van de kansel had laten afroepen dat er niet in haar jurisdictie mocht worden gestroopt en er geen veren van haar pauwen mochten worden geraapt, zou hebben toegeroepen “Jaagt toch dat oude wijf met al haar onheil voort”. Hij wenste niet in de kerk te worden begraven omdat hij ‘hom nait deur Zuurdiekster boeren op kòp spijen loaten’ wilde. De families Van Ulms en Van Kammen waren in de tweede helft van de 18e eeuw de belangrijkste van Zuurdijk.
rond 1800: Roelf Eyes (1769-1809) van de Hayemaheerd. Verwierf Nieuw Ewer. Stond volgens Geuchien Zijlma bekend als een dronkaard en een liefhebber van paardensport. In 1808 won hij met zijn paarden een door koning Lodewijk Napoleon uitgeloofde gouden doos die bezet was met briljanten. Zijn vrouw Everdina Kornelis Oudeman (1765-1834) werd ondanks het in 1826 om hygiënische redenen ingestelde verbod op het begraven in de kerk in 1834 toch (als laatste inwoner van Zuurdijk) een grafzerk naast haar overleden man in de kerk van Zuurdijk.
in 1813: Dat jaar was Jan Jacobs Bos van boerderij Rondenburg de hoogst aangeslagene voor de belastingen.
na 1820: De familie Torringa. Roelf Eijes Torringa (1824-1885) was hiervan de belangrijkste. Hij bezat Hayemaheerd en Nieuw Ewer en verwierf verder door nalatenschap boerderij Freeburg en land op de kwelder van Beusum. Hij weigerde lid te worden van Provinciale Staten en was verantwoordelijk voor de aanleg van de grindweg door het dorp (langs zijn Hayemaheerd).
zie ook zuurdiek.nl